In juli 2017 was het eindelijk zover. Na maandenlang hard werken was dit het moment om onze masterscripties in te leveren. Ik herinner het mij nog alsof het gisteren was. Al voor openingstijd stond ik zenuwachtig voor de deur van de printshop om mijn scriptie te laten printen. Toen ik naar de afdeling liep hield ik het ingebonden werk dicht tegen me aan terwijl ik een gezonde dosis adrenaline door mijn lijf voelde stromen. Dit was het dan, het punt waar ik twee jaar lang naartoe had gewerkt. Destijds was ik er zeker van dat dit de laatste keer was dat ik de verhalen van mijn veldwerk zo dicht bij me zou dragen, maar na een lange zomer vol ontladingen merkte ik dat de vele verhalen die ik tijdens mijn veldwerk in Cuba had gehoord door mijn hoofd bleven rondspoken. Steeds vaker dacht ik terug aan mijn tijd in Havana. Ik merkte dat ik nog steeds nieuwe verbanden begon te zien en dat ik hier meer mee wilde doen.
Younes Saramifar (met wie ik toen al aan een academisch artikel werkte), stelde voor om te proberen hier een boek over te publiceren. Hoewel het schrijven van een boek altijd al een droom van mij is geweest, zag ik deze wens als iets voor de verre toekomst. Toen Younes met het idee kwam om een voorstel voor een manuscript op te sturen naar uitgever Palgrave Macmillan was ik uiterst enthousiast, maar tegelijkertijd was ik mij er ook van bewust dat de kans op afwijzing groot was. Een aantal maanden nadat we dit voor het eerst bespraken stuurden we ons voorstel op, en al snel hoorden we dat ons idee goed genoeg was om in behandeling genomen te worden voor een peer-review. Maanden gingen voorbij, wat geen positieve invloed had op mijn persoonlijke verwachtingen, maar uiteindelijk kregen we van drie verschillende recensenten commentaar waarop we mochten reageren. Nadat we dit uitgebreid hadden gedaan kwam in april 2018, zes maanden na mijn diploma-uitreiking, een e-mail binnen van de uitgever: Ze boden ons een boekcontract aan en we hadden tot oktober om het manuscript in te leveren. Vervuld met trots, maar ook overvallen door zenuwen en faalangst begon ik te schrijven aan mijn boek over de politieke dimensies van stadstuinen in Havana.
In de hierop volgende maanden dook ik opnieuw in al mijn verzamelde data, op zoek naar gemiste nuances. Ik las al mijn transcripties en aantekeningen terug, luisterde opnieuw naar alle interviews, en ging keer op keer door mijn immense hoeveelheid foto’s en door de uren aan filmmateriaal. Terwijl ik een klein jaar eerder voldaan naar mijn scriptie had gekeken, moest ik nu met een kritische blik alles opnieuw bestuderen. Dusdanig oordelend naar mijn eigen tekst kijken was één van de meest leerzame aspecten van dit proces. Om mijn eigen werk niet alleen te herschrijven, maar ook veel beter te maken verdwaalde ik nog meer dan voorheen in de wereld van Cubaanse stadstuinen. Iedere dag probeerde ik mijn ervaringen te herinneren: de geuren, kleuren, geluiden en gevoelens die deze plekken bij mij opwekten.
Vele stimulerende brainstormsessies, gesprekken en discussies met Younes hielpen om deze ervaringen om te vormen tot theoretisch onderbouwde verhalen. Ze vormen een boek dat het dagelijks leven rondom kleine stadstuinen in het centrum van Havana belicht. Het richt zich met name op het leven van Marcelo, een vierenzeventig jaar oude tuinman en voormalig revolutionair. Marcelo was meer dan een informant. Ondanks, of misschien juist door, het grote leeftijdsverschil en onze compleet verschillende leefwerelden ontwikkelden wij een bijzondere vriendschap. Een vriendschap met soms bijna kinderlijk nieuwsgierige karakteristieken. In zijn tuin voerden wij vaak urenlange gesprekken over onze ‘werelden’. Maar vaak genoeg waren er ook stiltes. Stiltes tussen ons die ruimte gaven aan momenten van onderdompeling in zijn tuin, bestaand uit talloze planten en dieren, allemaal met ook een eigen verhaal.
Het zijn juist ook deze verhalen, die op het eerste oog weinig significant leken, die een prominente plek hebben in het boek. Door niet alleen te focussen op de dialogen tussen ons mensen, maar ook tussen mensen en planten, de staat en de tuin laten wij zien hoe belangrijk juist deze niet-menselijke actoren zijn om het volledige netwerk van de Cubaanse stadstuin te begrijpen. Door middel van mijn eigen nieuwsgierigheid, die de grootste drijfveer was voor dit boek, hoop ik ook anderen aan te moedigen om de microscopische details van het dagelijks leven vaker te betrekken in onze etnografische analyses.